Zuiderzeesteunwet, het verhaal van: Geertje Duijst
Geertje Heijnen-Duijst uit Bunschoten wordt in januari 1919 weduwe. Ze heeft dan 3 zoons en de botter BU 80. De oudste zoons zullen het bedrijf voortzetten.
Aanvragen
Als een van de eersten vraagt Geertje een uitkering aan via de Zuiderzeesteunwet. Ze doet verschillende aanvragen. Een van die aanvragen verloopt niet naar haar zin. Ze reageert stevig op een bericht van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet van 1 december 1932. Haar wordt geen hogere uitkering verleent dan 6 gulden per week. Dit is volgens artikel 8 sub c van het Koninklijk Besluit no. 20 van 19 mei 1932, staat in de toelichting.
De brief van Geertje
Geertje schrijft: ”Ik heb het KB ter hand genomen en art. 8 eens doorgekeken.” Ze beschrijft haar situatie en eindigt met: “Ik ben wel weduwe maar ook bedrijfsleider van een Zuiderzeevisschersbedrijf. “ […] “Mijnheer u bericht dat ik niet meer recht heb dan op een uitkering van 6 gulden. Mijnheer daar moet ik u volkomen gelijk in geven. Maar ik lees ook in artikel 8 dat alvorens het bedrag wordt bepaald wordt vastgesteld welk bedrag aan de belanghebbende door de afsluiting wordt onttrokken. Mijnheer de vaststelling dat mij de afsluiting niet meer schade doet als 6 gulden per week is een schreeuwend onrecht.”
Geertje sluit haar brief van 6 kantjes in stijl af: “Tenslotte Mijnheer als dit schrijven mij geen hoogere uitkering kan verstrekken zou ik u nog willen verzoeken dit schrijven als een aanklacht aan te nemen tegen sub. C van art.8 van het KB en zijne Excellentie daar eens op attent maken dat in het eerst komende gewijzigde KB verschil in Weduwes gemaakt wordt.”
Bekijk het dossier
Hoe het verder afloopt met deze strijdbare weduwe is te lezen in dossier 86.